Vandaag is de dag dat mijn moeder stierf. Zevendertig jaar geleden. Zij was net geen zesenveertig, ik zeventien. Oneerlijk, onwerkelijk en onoverkomelijk. Ons mam was al geruime tijd ziek en niet meer bij ons. Letterlijk niet, want ze woonde niet bij ons in huis maar in het verpleegtehuis in het dorp. Figuurlijk niet, want echt contact was door haar lichamelijke situatie niet meer mogelijk. Geen gesprekjes, geen moeder-dochter dingen.
Toen ik volwassen werd was het alsof er een grauwe sluier boven mijn jeugdjaren hing, waaruit alleen de nare momenten piekten. De lange ritten naar het ziekenhuis in Utrecht, de misselijk makende schoonmaakgeur die daar hing, mijn moeder in bed op een zaal voor zes personen. Later het gele rolgordijn in het verpleeghuis waarvan ik geen idee had wat zich daarachter bevond, het kerstdiner wat de verpleging voor ons regelde, de wandelingen met de rolstoel in het park.
De dinsdag dat ik thuis kwam om tussen de middag met een vriend een eitje te bakken deed mijn pa de deur voor me open. Na zijn woorden: ‘mam is er niet meer’ draaide ik me om en zei tegen mijn klasgenoot: ‘misschien maar een andere keer’. Binnen zaten mijn zus en twee tantes aan tafel en ik stak een sigaretje op tegen de zenuwen.
Het heeft echt heel veel jaren geduurd, voordat mijn zus me tijdens een etentje wakker schudde. De fijne jeugdherinneringen die ik me niet meer voor de geest kon halen, somde zij voor me op. De spelletjes, de uitjes, de ritjes naar de bibliotheek en de winkels, zondagmiddag naar het bos, op bezoek naar opa van de ene kant en naar oma van de andere kant, het grapje van de piesgele rozen. Het was alsof de lucht opklaarde en er meer herinneringen naar boven kwamen, nog meer en nog meer. De eerste tien jaar van mijn leven was ons mam er wèl voor mij en legde ze een fundament van liefde en herinneringen. Die zijn opgeslagen in mijn hart en haal ik op wanneer ik ze nodig heb.
Mooi verhaal, Carla!