De novemberzon is een cadeautje op deze zondagmorgen. Wij dachten vroeg op pad te zijn, maar de parkeerplaatsen bij het natuurterrein zijn nagenoeg allemaal bezet. Het eerste stuk lopen we op het wandelpad van een herfstig verkleurde laan. We stappen samen lekker door, het hondje aan de lijn want zij is gek op mountainbikers. Het liefst holt ze hen blaffend achterna, waarbij het niet geheel duidelijk is of het voor de lol is of toch voor het kuitenbijten.
Voorbij het water, net voor de spoorlijn, buigen we af naar links. Als er wandelaars aankomen, houd ik automatisch een beetje in, zet een stap naar rechts en loop een stukje door achter mijn man. Zo maak ik ruim baan voor de tegenliggers. Een keer of drie maak ik dezelfde beweging, als een korte choreografie: wandelaars in zicht, beetje langzamer lopen, stap opzij achter mijn man en weer terug. Pas dan valt het me op dat ík dan wel zo’n keurige covid-stap opzij maak, maar dat de anderen hun weg vervolgen zonder zich ook maar iets van ons aan te trekken.
Als we voor de zoveelste keer zo’n immer rechtdoor struinend stel gepasseerd zijn, pruttel ik ‘bij de volgende ga ik echt niet meer opzij’. Waarom ben ik degene die zich van haar pad laat afleiden en lopen anderen over me heen? ‘Story of my life’, mopper ik, als we het pad voorbij het weiland inslaan. ‘De volgende keer loop ik gewoon rechtuit hoor’, neem ik mezelf voor, terwijl ik quasi grappig voordoe hoe dat eruitziet. Mijn man sust me en herinnert me aan mijn mindfulness voornemen.
Vlakbij het parkeerterrein fixeer ik met mijn ogen een naderend stel, de hond strak aan de lijn. ‘Ik geloof dat ik hen veel te aardig vind’, fluister ik nog, net voordat de man en vrouw overdreven uiteen wijken om ons door te laten.